Historie Petruskerk

Historie Petruskerk

De Petruskerk in Leens

De bouw van een kerk
Op het hoogste punt van de wierde van Leens staat de dorpskerk die dateert uit ongeveer 1100. Oorspronkelijk was dit een Rooms Katholieke kerk en na de Reformatie werd dit de Hervormde kerk. De Katholieken wijdden deze kerk aan de apostel Petrus. Als Christelijke kerk is deze kerk nog veel ouder en stamt ze uit de tweede helft van de 8ste eeuw, toen Liudger hier het Evangelie verspreidde. Toen was het een houten kerkje dat waarschijnlijk met riet was gedekt. Het werd vervangen door een tufstenen. Deze vulcanische steensoort kwam uit het Eifelgebergte en werd via Deventer per schuit hierheen vervoerd. Na verloop van tijd nam de bevolking toe en was de kerk te klein geworden. Omstreeks 1200 werd ze vergroot tot een kruiskerk. De Petruskerk fungeerde sindsdien als hoofdkerk van het Marnegebied en Leens groeide daardoor uit tot hoofddorp van de streek.
De bisschop van Munster streefde er naar om deze streek voor het Christendom te behouden. Daarom besloot hij om aan enkele aanzienlijke personen een deel van zijn macht en bevoegdheden over te dragen. Die personen werden eerst dekens genoemd en later proosten. Dekens (proosten) kregen het gezag over de parochiekerken in hun decanaat of proosdij. Het was vooral een kerkelijk ambt en men was ook belast met de kerkelijke rechtspraak (seend). Het ging om zaken als ontwijding van de kerk, verstoring van zaken als zondagsrust, openbare orde enzovoorts. Over de zaken waarover mocht worden rechtgesproken kreeg men instructies (zogenaamde seendbrieven). In de 13e eeuw waren in de Groninger Ommelanden vijf proosdijen: Oldehove, Usquert, Leens, Loppersum en Farmsum. De proosdij Leens werd voor het eerst in 1381 genoemd en bestond oorspronkelijk uit 13 kerspels of parochies. Maddens werd later verzwolgen door de Lauwerszee en Asterdijk en Westerdijk werden samengevoegd tot Zuurdijk zodat er 11 overbleven. De proost had aanzienlijke inkomsten en probeerde zijn aanzien te vergroten door de plaatselijke kerk groter en mooier te maken. Het was geen wonder dat aanzienlijke leken probeerden het ambt van proost in handen te krijgen. In de proosdij Leens is het vooral het geslacht Onsta geweest dat verscheidene generaties aaneen proost was.
Rond 1200 was het niet langer nodig om de kostbare tufsteen van elders aan te voeren. De eigen streek leverde de grondstof (klei) om zelf de benodigde baksteen te maken. Veel van de benodigde klei werd gewonnen ten zuiden van het Douwensterpad bij Leens. De nieuwe stenen werden “kloosterstenen” genoemd en de grootte werd aangepast aan het formaat van de tufsteen. De nieuwe steensoort was duurzamer en veel goedkoper omdat er geen verre reis mee gemaakt behoefde te worden. De zachtere tufsteen werd na verloop van tijd steeds meer gebruikt. De kloosters die rond die tijd in groeiend aantal op het Groninger platteland kwamen, waren sterke pleitbezorgers om deze steensoort te gebruiken. In de Marne stonden toen kloosters in Oldenklooster en Nijenklooster.
Aan de Rooms Katholieke erediensten in deze kerk kwam bij de Reformatie een eind. Protestanten namen de kerkgebouwen in bezit. Met de Beeldenstorm werden de kerken ontdaan van alles wat daarmee te maken had. Daardoor versoberde de inrichting van de kerk sterk. In 1594 vond in deze provincie de Reductie plaats waarbij een eind kwam aan het Katholicisme. Op plaatsen waar eerder parochies waren werden Protestantse kerkgemeenten gevormd en werden predikanten aangesteld.

Het hoe wat van het collatierecht
Bij de Reductie werd bepaald dat de “gereformeerde religie” als enige in het openbaar mocht worden beleden. Omdat aan de macht en invloed Rooms Katholieke geestelijken een eind werd gemaakt, zagen landjonkers mogelijkheden om het ontstane gat op te vullen en hun macht te vergroten. Het collatierecht bood hen de kans om meer greep te krijgen op het kerkelijk wel en wee. Het was het recht om predikanten, schoolmeesters, kosters te benoemen en te ontslaan.
Dit recht kwam in Leens eerst in handen van het geslacht Van Starkenborgh. Deze familie droeg als collator erg veel bij aan de verfraaiing van de Petruskerk. In de 15e eeuw ging de familie wonen op Starkenborgh en ze noemden zich toen: Tjarda van Starkenborgh. Ludolf Tjarda van Starkenborgh trouwde met Hidde Onsta, de erfdochter van de Onstaborg in Wetsinge-Sauwerd en van Verhildersum in Leens. Ze gingen wonen op Verhildersum waar Ludolf in 1608 stierf en zijn vrouw 10 jaar later. Ze hadden twee kinderen, waarvan de zoon Lambert Verhildersum kreeg en dochter Anna Maria kreeg de Dijkumborg. Lambert Tjarda van Starkenborgh (1592-1646) noemde zich heer op Verhildersum, jonker en hoofdeling te Leens, Wehe en Zuurdijk. Ook de borg in Wehe (Borgweer) was in bezit van de Van Starkenborghs gekomen.
De collatie van de kerk van Leens was tot het begin van de 17e eeuw in bezit van de Alberda’s. Zoon Allard (1620-1673) trouwde met Gratia Suzanna Clant (1630-1690). Van deze familie hangt op Verhildersum een schilderij die dateert van omstreeks 1660. Op de achtergrond van dit schilderij staan onder andere de borg Verhildersum en de kerk van Leens. Allard Tjarda van Starkenborgh heeft veel bijgedragen aan de verfraaiing van het interieur van de kerk. Zijn zoon Edzard Jacob (1657-1716) trouwde eerst met Frouwina Eeck (1657-1680) en daarna met Anna Habina Lewe (1665-1738). Met Eilke Onsta Tjarda van Starkenborgh (1697-1750) stierf de Leenster tak van het geslacht uit en gingen de rechten over op de Wehester tak: dus op Ludolf Tjarda van Starkenborgh (1696-1777). Zijn grootvader was een broer van Allard en zijn moeder een dochter. Zijn ouders waren dus neef en nicht.
De zoon van Ludolf: Edzard Tjarda van Starkenborgh (1730-1782) trouwde met Lucia Helena van Burmania (1743-1806), die evenals haar zoon Ludolf (1771-1821) in de Franse tijd over het collatierecht in conflict raakte met de inwoners. Lucia Helena van Burmania, douairière van Starkenborgh woonde nog in Leens, de zoon woonde in Wehe. In 1822 werd Verhildersum verkocht aan notaris mr. Hendrik van Bolhuis. Aan hem herinnert de Bolhuisbank in de kerk. De unieke collatie van Leens ging in 1834 in zijn handen over. Zijn enige dochter, Geertje van Olst van Bolhuis trouwde met mr. Hendrik Frima, advocaat en procureur, en volgde Van Bolhuis op. Zo kwam door vererving de collatie in handen van het geslacht Frima. Bij de herziening van de Grondwet in 1922 kwam een eind aan alle heerlijke rechten. Het collatierecht werd toen ook afgeschaft.

Overzicht van predikanten
In 1596 kreeg Leens haar eerste predikant. Met Zuurdijk werd de predikantsplaats gecombineerd tussen: 1594-1619, 1620-1666 en 1960-1967. Tussen 1967 en 1990 maakte de Hervormde Gemeente Leens deel uit van de Streekgemeente Marne-Ambt (dat bestond uit 11 gemeenten en was onderverdeeld in 3 wijken). Tussen 1990 en 2008 was Leens onderdeel van de Hervormde Gemeente Leens, Mensingeweer, Warfhuizen, Wehe en Zuurdijk.

Leens heeft de volgende Hervormde predikanten gehad:

1596-1600 H. Bokelman
1604-1614 A. Bunicerus
1619-1642 J. Wolphius
1642-1670 B. Crassus
1671-1679 H. Dieterzon
1680-1716 J. Kuen
1717-1747 H. Ekkens
1748-1784 H. Warendorp
1785-1804 F. Snethlage
1806-1845 N. Smith
1845-1888 J. Douwes
1890-1895 P. Meindersma
1896-1914 A. Reiners
1916-1938 G.A. van der Molen
1940-1945 L. Alons
1945-1949 C.J.K. Baas
1951-1960 T. Hefting
1960-1964 F.J.C. Helder
1967-1970 F.A.W. Noordhuis-van ’t Land
1970-1975 W.A. Hage
1978-1988 H. Schuur
1988-1994 J. Bijlefeld (wnd.)
1994-2010 J. Gerrits

De Hervormde Kerk kreeg deze naam onder koning Willem I. Daarvoor had het de naam Nederduitsch Gereformeerde Kerk. Ds. Smith trad in 1834 in Ulrum op als consulent tijdens de Afscheiding onder ds. Hendrik de Cock. Tijdens een dienst in Ulrum op 12 oktober 1834 werd ds. Smith door kerkbezoekers mishandeld. Hij werd met geweld tegen het koorhek gedrukt, kreeg een elleboogstoot en werd in zijn bil of onderbuik geknepen. Er werd proces verbaal opgemaakt en een tweetal daders kreeg anderhalf jaar cel en een geldboete van f 10,--.
De Hervormde Gemeente Leens enz. werd opgeheven met ingang van 1 januari 2009. Zij fuseerde met de Hervormde Gemeente Dijksterburen, de Gereformeerde Kerk Leens, de Gereformeerde Kerk Eenrum-Schouwerzijl en de Gereformeerde Kerk Hornhuizen-Kruisweg. De nieuwe kerkgemeente heette Protestantse Gemeente Leens-Mensingeweer. Ds. Gerrits werd de eerste herder en leraar van deze nieuwe kerkgemeente.

De inrichting van de kerk
In het interieur zijn de muren van de kerk wit. De bemeubeling van de kerk heeft veranderingen ondergaan. De meest waardevolle zaken zijn er natuurlijk nog altijd. De preekstoel is van de westelijke hoek van de zuidelijke beuk verplaatst naar de oostelijke. Vroeger zat de gemeente aan weerszijden rondom de preekstoel. Na deze ingreep hoeft de predikant slechts in één richting te spreken. Vóór de restauratie was de akoestiek van het gesproken woord goed. De problemen die daarna ontstonden zijn in de loop van de jaren grotendeels ondervangen door het gebruik van luidsprekers. Voor zang en muziek vanuit het koor en van het orgel bleef de akoestiek uitstekend.
Tot 1952 waren er twee rijen banken aan weerszijden van het middenpad. Van de beide zijmuren waren ze gescheiden door een houten lambrisering. Ze vormden een lange rij en vulden de ruimten aan weerszijden van het middenpad tot de achtermuur van het schip. De achterste banken liepen op in hoogte. In het schip van de kerk is nu één rij banken. Het middenpad heeft plaats gemaakt voor twee langs de muren lopende paden. Achter de banken, bij de ingang van de kerk, is extra ruimte gemaakt en de banken vóór het koor zijn weggehaald. Het gezicht op het koor is zo erg verfraaid.
Tegenover de door het doophek omgeven preekstoel bevond zich het dwars geplaatste herengestoelte van de Van Starkenborghs. Ook met de rug naar de koorafsluiting vond men onder andere de Van Bolhuisbanken. Deze beide herengestoelten zijn verplaatst naar het midden van de zijbeuken: de Van Starkenborghsbank in noordelijke beuk en de Van Bolhuisbank in de zuidelijke. Door deze plaatsing zijn de beide tochtportalen voor de zijingangen van de kerk aan het oog onttrokken. Deze ingangen dateren uit 1650 en hebben dezelfde stijl als de hoofdingang van de kerk.

Aanwezige grafzerken in de kerk
In de kerk zijn verscheidene grotere en kleinere grafzerken. Onder het koor is de oude grafkelder van het geslacht Van Starkenborgh: Een grote zerk in het midden van het koor vermeldt de namen van Ludolf Tjarda van Starkenborgh en Hidde Onsta. Op het koor zijn ook nog andere zerken. Ze vermelden de namen van een aantal mannen die nauw bij de kerk betrokken waren: de predikanten Hermanus Bunicerus (gestorven 1614), Joannes Wolphius (gestorven 1641), Bernardus Crassus (gestorven 1670) en Jacobus Kuen (gestorven 1716). Ook van twee vrouwen zijn er grafzerken. De één is van Geessien ter Wolt, huisvrouw van A. Wolthuis, vrij zeker is dit een dochter van de schoolmeester ter Wolt van Leens. De andere is ter nagedachtenis aan Anna Peters, de weduwe van Jan Persoen.
Verder heeft men een groot aantal vierkante grafzerkjes gevonden, klein van stuk, alle voorzien van een huismerk en enkele letters, met daaronder het jaar van overlijden. Ze zijn opgesteld in de verschillende nissen, die in de kerkmuren zijn uitgespaard.
In de nissen trekken twee grotere grafzerken in de noordelijke- en zuidelijke muur de aandacht. Misschien moet men hierbij denken aan de resten van een sarcofaag. Het is van rode Bremersteen en enkel versierd met twee kromstaven, zonder opschrift. Vermoedelijk gaat het hier om een hooggeplaatste geestelijke: misschien een proost. Naast het zuidelijke tochtpoortje is nog het onderstuk van een sarcofaag met enkele steenresten.

Nog meer Van Starkenborgh in de kerk
Zoals al opgemerkt worden we in deze kerk vaak aan de Van Starkenborghs herinnerd. Op de torenklok staat de naam van Lambert van Starkenborgh. Het is zijn zoon Allard geweest die zich het sterkst met de verfraaiing van de kerk bezighield. Door zijn bemoeiingen zijn omstreeks 1650 de tochtportalen in beide zijbeuken en de omlijsting van de hoofdingang in de westelijke muur aangebracht.
Verder dateren uit zijn tijd:
1. Het herengestoelte in de noordelijke dwarsbeuk: De achterste zitbank is overhuifd en draagt het familiewapen Starkenborgh-Clant-Gaykinga-Coenders.
2. De preekstoel, met kussenpanelen tussen de getorste Ionische zuilen.
3. De avondmaalstafel.
4. De koperen bankopzetten, die dienst doen als koorafsluiting. Ze dragen het wapen Tjarda van Starkenborgh met als onderschrift: Y.A.T.V.S.H.T.V.L. (Yonker Allard Tjarda van Starkenborgh Heer tot Verhildersum (en) Leens). Het is waarschijnlijk uit de school van de in Groningen geboren edelsmid Jan Lutma (1588-1669).
5. Het zilveren Avondmaalsstel dat bestaat uit een grote zilveren beker en schotel. Ze zijn beiden in 1654 vervaardigd door de zilversmid Hendrick Muntinck in Groningen. In beiden zijn gegraveerd de kerk met de voormalige zadeldaktoren en het wapen van Allard Tjarda van Starkenborgh. Op de avondmaalstafel prijken ook nog twee kandelaars.
In de zuidelijke beuk staat nog een bijzondere bank met overhuiving. Deze draagt het wapen van de familie Van Bolhuis en is lang niet zo sierlijk als de Van Starkenborghsbank. De Van Bolhuisbank is gemaakt door kuiper Aikema uit Leens.

Het beroemde Hinszorgel
Door Anna Habina Lewe, de weduwe van de in 1716 overleden Edzard Jacob van Starkenborgh, werd opdracht gegeven voor het plaatsen van een nieuw orgel. Het werd één van de mooiste in de provincie en neemt de hele westwand van de kerk in beslag. In de tijd van Allard Tjarda van Starkenborgh werd het uit 1622 daterende orgel niet vervangen, vermoedelijk omdat het nog te nieuw was. In de jaren rond 1700 waren de omstandigheden veranderd. Toen werden tal van kerken in Groningerland van nieuwe kerkorgels voorzien en deze provincie groeide toen uit tot “orgelprovincie”. In 1733 werd het nieuwe orgel in de kerk in Leens geplaatst. In Zandeweer had Anna Habina douarière Van Starkenborgh een door Albertus Anthonie Hinsz gebouwd orgel bekeken en ze besloot met deze orgelbouwer een overeenkomst te sluiten om voor f 3.400,-- een geheel nieuw orgel te bouwen in de kerk in Leens. Buiten de opdracht vielen de orgelkast, het beeldhouwwerk en het balghuis. Hinsz was de meesterknecht van Franz Caspar Schnitger, een zoon was van de beroemde Noord Duitse orgelbouwer Arp Schnitger (overleden 1719). Het oude orgel, met het pijpwerk, werd door de orgelbouwer overgenomen.
Het prachtige orgelfront is door een helaas onbekend gebleven kunstenaar gemaakt in barokstijl. Van de volgende vooraanstaande Ommelander geslachten zijn op de borstwering tweemaal acht wapenschilden aanbracht:
Starkenborg Onsta Clant Rengers Lewe Lewe Alberda Entes
Gaikinga Entema Coenders Entes Coenders Entes Donge Coenders
De schenkster van het orgel was in 1733 Anna Habina Lewe. Ze was in 1684 getrouwd met Edzart Jacob Tjarda van Starkenborg (1657-1716). Op de wapenschildjes aan weerszijden van het orgel staan de familiewapens van de overgrootouders van dit echtpaar. Links staan de Tjarda van Starkenborghs (het voorgeslacht in de mannelijke lijn) en rechts de Lewes (het voorgeslacht in de vrouwelijke lijn).
Aan weerszijden van het eveneens rijk versierde rugpositief zijn de gekroonde en door wapendragers geflankeerde wapenschilden van de geslachten Van Starkenborgh en Lewe aangebracht. Het snijwerk van de orgelkas is gemaakt door Theodorus van der Haven en Kaspar Struiwig. De familiewapens op de borstwering werden in 1795 in dolle drift weggehaald maar later door kuiper J. Aikema uit Leens, zo goed mogelijk hersteld.
Verschillende orgelbouwers (P.G. Dik, Van Oekelen, en Doornbosch) hebben het orgel onderhouden. De veranderingen waren echter zo gering in aantal, dat van alle Hinszorgels dat van Leens in zijn meest oorspronkelijke staat bewaard is gebleven. Tijdens de grote restauratie tussen 1948-1952 was het orgel ingepakt. Het werd weer speelklaar gemaakt door orgelbouwer Mense Ruiter. Het bleek echter dat het orgel zwaar te leiden had gehad zodat het in de jaren 1963-1967 werd gerestaureerd door Gebr. Van Vulpen. Op 26 april 1968 werd het weer in gebruik genomen.
Het orgel wordt beheerd door de Stichting Hinszorgel Leens die in de zomermaanden op zaterdagavond concerten verzorgd door bekende organisten.

Moderniseringen en restauratie van de kerk
Tot het laatst van de 19e eeuw was de kerk helemaal niet verwarmd. De kerkgangers wapenden zich tegen de kou door dikkere kleding te dragen. Een hulpmiddel tegen de ergste kou was het gebruik van kerkstoven die zorgden voor een aangename voetverwarming. In 1883 werden turfkachels aangeschaft dankzij bijdragen van de gemeente en giften van de familie Rietema. Er kwam een grote kachel die f 425,-- kostte. Na de restauratie in 1952 van de kerk werd overgestapt op heteluchtverwarming. Het rooster daarvoor zit in de noordelijke muur.
De verlichting is sinds 1915 een elektrische: voordien gebeurde dit met kaarsen en petroleumlampen. Na verloop van tijd kwam er ook een geluidsinstallatie en in 2008/2009 een betere trap om de toren in te gaan en op de begane grond een toilet.
Rond 1940 traden de gebreken van het 700-jarige kerkgebouw steeds meer aan het licht. De muren konden, ondanks hun zwaarte, de druk van dak en gewelven niet weerstaan en begonnen steeds meer naar buiten uit te wijken en moesten door zware steunberen worden gesteund. Er waren nog meer gebreken: Het dak was bouwvallig en de goten functioneerden niet meer waardoor het muurwerk afbrokkelde en het inwaterde. Tijdens stormen waren in een kort tijdsbestek de ramen tot tweemaal toe geheel ingewaaid. Ook het inwendige van de kerk liet te wensen over: de binnenbetimmering, de lambrisering, de banken, het doophek, zelfs het prachtige Hinszorgel verkeerden in staat van verval. De kerk moest hoognodig gerestaureerd worden. Er werd een restauratiecommissie gevormd die de kerkvoogden terzijde stond. Door architectenbureau Wittop Koning in Groningen werden de kosten begroot op f 95.000,--. Dit liep erg uit hand want uiteindelijk kostte de restauratie f 245.000,--. Er werd geprobeerd om het benodigde geld in te zamelen. 80 % werd als subsidie ontvangen rijk, provincie en gemeente. Het tekort werd opgebracht door de Hervormde Gemeente zelf, inwoners en andere particulieren.
In 1948 werd onder leiding van de Groninger architecten Wittop Koning en Offringa begonnen met de restauratie en op 24 januari 1952 werd de kerk weer in gebruik genomen. Zowel aan de buiten- als de binnenzijde kwam het gebouw er heel anders uit te zien. Zo verviel het middenpad en kwamen er gangpaden langs beide kanten, voor en achter in de kerk vervielen een aantal banken en ook de preekstoel kreeg een andere plek. De steunberen werden verwijderd en een moderne bouwconstructie maakte een verder uitwijken van de muren onmogelijk. De funderingen werden hersteld zodat optrekkend vocht het houtwerk niet meer kon aantasten en door trekbalken werden de gewelven in hun verband gehouden.

Het wel en wee van de toren
De oude toren was veel groter en zwaarder dan de tegenwoordige en deed in de dorpsgemeenschap veel nuttige diensten. Vermoedelijk hadden de oudste Christenkerken geen toren. Om verschillende redenen is men spoedig tot de bouw ervan overgegaan. In de eerste plaats ging men er de kerkklok in ophangen. Deze riep op voor de kerkdienst, regelde de werktijden en maaltijden, klonk bij geboorten, geleidde mensen naar hun laatste rustplaats, luidde bij Oud en Nieuw enzovoorts. De enorme muren van de toren wijzen nog op een andere functie: In de middeleeuwen fungeerden ze bij oorlogen en bij dreiging van overstromingen als toevluchtsoord voor de dorpsbewoners. De toren werd toen ook wel als gevechtstoren gebruikt. Een aantal gebakken kogels zijn bij de restauratie in 1952 tevoorschijn gekomen van het kerkhof.
De kerktoren is vermoedelijk tegelijk gebouwd met de verbouw tot kruiskerk. Dus toen het tufstenen bouwwerk te klein werd en vervangen door het aanzienlijk grotere gebouw dat er nu nog staat. De oudste toren was een enorm zwaar bouwwerk. Hij had een zadeldak en zag er ongeveer net zo uit als de huidige toren van Oldehove. In het avondmaalszilver van de kerk staat deze oude toren gegraveerd.
In het Schoolmeestersrapport van 1828 van meester Beukema lezen we dat die oude toren een breedte had van 10.07 el en een dikte van 9.53 el (1 el = 0.687 meter). De muren waren 2.72 el dik. Ondanks die enorme dikte begon de toren rond het jaar 1800 bouwvallig te worden. Of de zaak hersteld moest worden of afgebroken leidde tot onenigheid tussen de dorpelingen en de collator, jonkheer L.T. van Starkenborgh. Het ging er om of er een geheel nieuwe toren moest worden komen of dat het onderstuk zou blijven staan en dat daarop een nieuw bovenstuk geplaatst moest worden.
In 1804 had douairière Van Starkenborg vanwege instortingsgevaar de toren laten afbreken tot een hoogte van 16 el. Door dit geschil liep de bouw van een nieuw bovenstuk grote vertraging op. Er was tijdelijk een eenvoudige houten kap aangebracht. Om de kosten te dekken had de collatrice 25 jukken (= 12½ hectare) pastorieland verkocht voor f 7.500,-. In 1807 wendde de jonkheer, na het overlijden van zijn moeder, zich tot de Landdrost voor het doen van een uitspraak in gerezen geschil. Het verzet van de dorpelingen tegen de grondverkoop was vergeefs.
Het duurde tot 1820 eer tot nieuwbouw van het bovengedeelte werd overgegaan. In de tussenliggende jaren was de houten kap vier maal van de toren gewaaid, de laatste keer op 4 maart 1817. Toen rukte een zware storm de hele kap van de toren en liep ook de kerk grote schade op. De bouwkosten waren f 6.112,--. Er werd toen een nieuwe muur gebouwd op de toren van 4.68 el. De muren werden ongeveer één el naar binnen gebouwd waardoor een omgang ontstond. Op het nieuwe muurwerk werd een achtkante met lei gedekte kap geplaatst die 11.70 el hoog was.
In 1860 was de toren weer bouwvallig. Hij moest tot de grond toe worden afgebroken en er moest een volledig nieuwe komen. Aan Klaas Luursema uit Mensingeweer werd voor f 4.390,-- het werk gegund. Men dacht dat een deel van de onderbouw kon blijven staan maar dat viel erg tegen want de zaak moest tot de grond toe worden afgebroken. Er volgden moeizame onderhandelingen en de aanneemsom werd f 2.000,-- verhoogd. Om aan geld te komen werd de in 1609 gegoten kleine klok verkocht en vervangen door een klepklok die een doorsnee heeft van 54 cm. en 150 kg. weegt. Zo kon in 1863 de bouw van de nieuwe toren tot een goed eind worden gebracht.
De grote klok, de Sint Peter, werd in 1623 gegoten door N. Sicmans. Deze heeft een doorsnee van 134 cm. en weegt 1.400 kg. en werd geschonken door Lambert Tjarda van Starkenborgh. De kleine klok, die in 1863 werd verkocht, was gegoten door Gregorius Gregorii van Halle in 1609 had een doorsnee van 90 cm.
In de vroegere toren zat ook een diepe waterput. Deze werd gedempt en de vloer werd met Bremer steen belegd.

Het kerkhof bij de kerk
Rondom het kerkgebouw ligt het kerkhof waar nog een beperkt aantal zerken zichtbaar is. Door haar eeuwenlange gebruik steekt het aanzienlijk boven zijn naaste omgeving uit. De Petruskerk zelf steekt boven de rondom liggende huizen uit en de hoge toren is ver in de omtrek zichtbaar. In 1728 was het muurwerk rond het kerkhof erg bouwvallig geworden. In dat jaar heeft Anna Habina Lewe, douairière Van Starkenborgh, Vrouwe van Verhildersum en Leens als collatrice van de kerk, de zaak herbouwd. Op deze muur bevonden zich stenen hoofden, die in het jaar 1847 werden vernield waarna men de geschonden muur helemaal afbrak en verving voor de tegenwoordige muur. De opgang naar het oosteinde van de kerk is toen dichtgemaakt. De oude lindebomen van het kerkhof werden gerooid en vervangen door populieren en kastanjes en omgeven door een heg. Deze kastanjebomen groeiden uit tot ware reuzen. Om praktische redenen werden ze een eeuw later voor de helft uitgedund. De overgebleven rij bleef haar majestueuze aanblik houden maar in 1954 werden ook deze gerooid.
De kerk zelf trad na de verlaging van het kerkhof met ongeveer één meter in 1944 en de daarop volgende restauratie van rond 1950 als verjongd tevoorschijn. De grote kerkrestauratie werd in 1952 voltooid en toen werd ook het kerkhof onderhanden genomen. Onooglijk geworden en vergruisde grafstenen werden verwijderd en het kerkhof werd aanmerkelijk verlaagd. In de loop der eeuwen was het steeds hoger komen te liggen. Hierdoor was de kerk als het ware weggezakt in de grond en dat deed erg veel afbreuk aan de uiterlijke schoonheid van het kerkgebouw.
Een paar eeuwen tevoren, in 1662, had het verlagen van het kerkhof nog aanleiding gegeven tot ongeregeldheden. De collator, Allard Tjarda van Starkenborgh, die veel deed voor de verfraaiing van het interieur van de kerk, wilde dat de buitenkant er beter kwam uit te zien. Hij gaf enkele werklieden opdracht hiermee bezig te gaan. Daar kwam een groot deel van het dorp tegen in verzet. Voor een openlijk protest werd de Palmzondag uitgekozen. Veel mensen, niet alleen uit Leens zelf maar ook uit omliggende dorpen kwamen op het kerkhof samen om tegen de verlaging te protesteren. Het is onbekend of de door de collator bevolen verlaging van de kerkhofsbodem is uitgevoerd.

Het gebruik van het kerkzegel
Tenslotte nog even iets over het kerkzegel van Leens, dat door de Hervormde Gemeente in 1953 in gebruik werd genomen. Het randschrift luidt: Sigillum Ecclesiae Leens – kerkzegel van Leens. Boven het woord Leens vindt men de opengeslagen Bijbel met de sleutel, als symbool van de sleutelmacht van Petrus. In de baard van de sleutel staat het Christusmonogram P. De doorsnee van het langschip symboliseert de Hemelpoort. De uitstralende figuur geeft in grote lijnen het dwarsschip aan. Met de toren is een en ander herkenbaar als de Hervormde Petruskerk van Leens. De achtergrond is met ornament gevuld, ontleend aan een sleutelbloem, die doet denken aan een bos sleutels, geschikt voor het openen van deuren. In de middeleeuwse kloostertuinen heette deze plant: Clavis Petri Coeli (Petrus Hemelsleutel).
 

terug